-
1 back
adj. van achter, achter--------adv. achteruit; terug; achter--------n. rug; leuning; eind; verdediger (bij basketbal)--------v. bijstaan; naar achter leidenback1[ bæk]2 achter(hoede)speler ⇒ verdediger, back♦voorbeelden:(flat) on one's back • (ziek) in bedhave broken the back of something • het grootste deel/ergste van iets achter de rug hebben〈 informeel〉 get/put someone's back up • iemand irriteren/kwaad makenpat oneself on the back • tevreden zijn over zichzelfpat someone on the back • iemand een goedkeurend klopje gevenput one's back into something • ergens de schouders onder zettenglad to see the back of someone • iemand liever zien gaan dan komenstab someone in the back • iemand een dolk in de rug steken, iemand verradenturn one's back on • de rug toekeren〈 informeel〉 be on someone's back • veel/altijd kritiek hebben op iemand→ scratch scratch/II 〈telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord; the〉1 achterkant/zijde ⇒ keerzijde, rug♦voorbeelden:the back of a book/hand • de rug van een boek/handat the back • achterintalk through the back of one's neck • uit zijn nek kletsen————————back22 terug-♦voorbeelden:1 〈 figuurlijk〉 get in through/by the back door • een baan krijgen via kruiwagens/dank zij oneerlijke manipulaties————————back3→ back away back away/, back down back down/, back off back off/, back onto back onto/, back out back out/, back up back up/1 achteruit bewegen ⇒ achteruitrijden, (doen) achteruitgaan♦voorbeelden:back the car out of the garage • de auto achteruit uit de garage rijdenback (one's car) into another car • achteruitrijden tegen een andere auto♦voorbeelden:→ back up back up/————————back4〈 bijwoord〉6 achterom♦voorbeelden:back in 1975 • (nog/reeds/destijds) in 1975 -
2 break someone's back
-
3 surcharger
surcharger [suursĵaarzĵee]〈 werkwoord〉♦voorbeelden:v1) overbelasten3) corrigeren, wijzigen [tekst]4) van overdruk voorzien [postzegels] -
4 peser
peser [pəzee]♦voorbeelden:peser sur un levier • een hefboom neerdrukkenpeser sur, contre une porte pour l'ouvrir • een deur openduwensoupçon qui pèse sur qn. • verdenking die op iemand rustimpôts qui pèsent sur les contribuables • zwaar drukkende belastingenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1. v1) wegen2) zwaar vallen2. se peserv1) (af)wegen2) overwegen -
5 burden
n. last; gewicht; acceptatievermogen--------v. opladen; verzwarenburden1[ bə:dn] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 last ⇒ vracht, verplichting2 leidmotief ⇒ grond/hoofdthema, kern♦voorbeelden:1 beast of burden • lastdier, pakdier/ezel/paardthe white man's burden • de last/taak des blankenburden of proof • bewijslastthe burden of taxation • de belastingdrukbe a burden to someone • iemand tot last zijn————————burden2〈 werkwoord〉1 belasten ⇒ be/overladen, (zwaar) drukken op -
6 task
n. taak; zware lading--------v. op de proef stellen, vergentask1[ ta:sk] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 taak ⇒ karwei, opdracht♦voorbeelden:————————task2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:don't task your powers too much • stel je krachten niet te veel op de proef
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский